Horizontaal |
1. | Appelsienen, druiven, kersen. Je mag het sap eruit persen. Door een rietje loop ik in je mond. En als drankje ben ik best gezond. | 4. | Ik ben wit of bruin. Niet de paaskip maar de paashaas legt me in je tuin. | 5. | Krak, krak, krak. Neem mij één voor één uit de zak. Hap, hap, hap. Zoute vingers gaan op stap. | 6. | Alle kleuren recht of rond. Ik blijf heel lang in je mond. Ffffff.... Ik kom als een blaasje tussen je lippen zitten. | 7. | Ik zit op een stokje. Mijn huis is een koud hokje. Lik me, lik me, lik me.... anders verwelk ik in de zon. Pardon. |
|
Verticaal |
2. | Ik ben een bruine koek. Ik kom met de Sint op bezoek. | 3. | Als klontje kun je me gooien. Los kun je me strooien. Doe me in warme drank. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10. Wie niet weg is, is gezien. |
|