terug

 

                                    Soms zijn er veel antwoorden goed!

 

 

Reeks 1. Lees en vul in!

 

Ik ben een klein dier. Ik ben een ________________________

 

Jij zit op mij. Ik heb vier poten. Ik ben een ______________________

 

De mensen wonen in mij. Ik ben een __________________________

 

Ik ben rond. Je kunt tegen mij stampen. Ik ben een __________________

 

Er staan woorden in mij. Je kunt in mij lezen. Ik ben een _______________

 

Ik ben een getal. Ik sta tussen zeven en negen. Ik ben ________________

 

Ik piep. Ik ben heel klein. Ik heb een lange staart. Ik ben een ______________

 

Ik ben nat. Je kunt mij drinken. Ik ben ________________________

 

Ik ben een kleur. Ik ben ____________________________

 

Als je honger hebt, kun je mij opeten. Ik ben een ___________________

 

Je hebt mij nodig om te bijten. Ik zit in je mond. Ik ben een ______________

 

Ik ben de zoon van _________________________

 

Ik ben de dochter van _______________________

 

Ik ben de mama van je mama. Ik ben je ______________________

 

Ik ben een dag van de week. Ik ben ___________________________

 

Ik ben een maand van het jaar. Ik heet ________________________

 

Ik ben een dier met twee poten. Ik ben een _______________________

 

Ik ben een viool. Ik heb _________________ snaren.

 

Ik ben een muziekinstrument. Blaas op mij. Ik ben een _________________

 

Wil je weten hoe laat het is? Kijk dan naar de ________________________

 

 

 

 

Reeks 2. Lees en vul in!

 

Ik ben heel duur. Ik ben een ___________________________________

 

Ik heb vier wielen. Je kunt in mij zitten en rijden.Ik ben een ________________

 

Ik heb twee wielen. Kun je met mij rijden? Ik ben een _____________________

 

Ik ben een gitaar. Ik heb _______________ snaren.

 

Ik woon in de zee. Ik kan heel goed zwemmen. Ik ben een ________________

 

Ik kan heel goed ruiken. Ik sta op ieders gezicht. Ik ben een ________________

 

Ik ben de zoon van de koning. Ik ben een _______________________________

 

Ik ben fruit met een groene kleur. Ik ben een ___________________________

 

Mij kun je kopen bij de apotheker. Ik ben _______________________________

 

Ik stink. Ik ben ___________________________________

 

Ik ben een heel traag dier. Weet je wie ik ben? Ik ben een __________________

 

Kun je niet goed zien, dan heb je mij nodig? Ik sta op je neus. Ik ben een ______

 

Ik lijk op een sok, maar ik ben veel langer. Ik ben een ____________________

 

In mij kun je slapen. Ik ben je ___________________________________

 

Als je gaat zwemmen, heb je mij nodig. Ik ben een _______________________

 

Ik vertel aan de kinderen dat de speeltijd begint of gedaan is. Ik ben de _______

 

Op mijn feest is Jezus opgestaan. Ik ben ______________________________

 

Uit mijn buik komt muziek. Je kunt altijd naar mij luisteren. Ik ben de _________

 

Je krijgt mij als je heel stout geweest bent. Ik ben _______________________

 

Ik ben water dat heel hard is geworden. Ik ben __________________________

 

Mij heb je nodig om pudding te maken. Ik ben ___________________________

 

Ik ben ijs dat gesmolten is. Ik ben _____________________________________

 

 

 

Reeks 3. Wie ben ik?

 

Ik ben heel duur. Bovendien ben ik groot.  Ik ben een _____________________

 

Ik ben ook heel duur. Maar ik ben klein. Ik ben een _______________________

 

Ik ben een woord dat begint met een d en eindigt met nk. __________________

 

Ik ben de vinger die aan je rechterhand aan de rechterkant staat.

 

Weet je wie ik ben? Ik ben je _______________________________

 

Ik ben de derde maand van het jaar. Dus ik ben ______________________

 

Ik ben de dag dat jij jarig bent. Dat is dus ___________________________

 

Ik ben jouw huisnummer. Ik ben nummer ___________________________

 

Ik ben de eerste dag van het jaar. Ik ben ____________________________

 

Ik ben de papa van jouw mama. Ik ben ______________________________

 

Ik ben een jongen van jouw klas. Ik ben _____________________________

 

Ik ben een getal uit de tafel van zes. Ik ben ___________________________

 

Ik ben een muziekinstrument waarop je moet slaan. Ik ben een ____________

 

Ik ben een meubel dat je nodig hebt om te slapen. Ik ben een ______________

 

Ik ben een kleur die jij niet zo mooi vind. Ik ben __________________________

 

Ik ben de mens die het eerst op de aarde was. Ik ben ____________________

 

Ik ben de man waar jij naar toe komt als je ziek bent. Ik ben de ______________

 

Ik ben het gebouw waar de treinen vertrekken. Ik ben het __________________

 

Ik ben de plaats waar kinderen komen zwemmen. Ik ben het _______________

 

Ik ben een deel van je lichaam dat zit bovenaan. Ik ben je __________________

 

En ik ben een deel van je lichaam dat onderaan zit. Ik ben je _______________

 

 

 

Reeks 4: Lees en vul in!

 

1.      Ik kan heel goed vliegen. Ik heb twee poten. Ik ben een _______________________

 

2.      Ik ben van binnen heel koud. Het vriest in mij.

         De mensen bewaren vlees in mij. En natuurlijk nog andere dingen. I

         k ben een ______________________________

 

3.      Ik hang vooraan in de klas. De meester schrijft op mij. Hij doet dat met krijt.

         Hij veegt mij af met een _______________________________

 

4.      Ik ben lekker om te drinken. De mensen maken mij van druiven. Ik ben _______________

 

5.      Ik ben het boek waarin de verhalen van Jezus staan.

         Als je veel in mij leest, dan ga je God beter leren kennen.

        ik ben de  _________________________________-

 

6.      Ik woon in Afrika, maar ik woon ook in de zoo. Ik ben  een heel groot  dier.

         Bijzonder is mijn slurf. Ik ben een ___________________________________

 

7.      Ik ben een ding waarop je kan zien hoe warm of hoe koud het is.. Ik meet dus de temperatuur.

         Weet je wat ik ben? Ik ben een _____________________________

 

8.      Ik rijd op sporen. Ik breng de mensen van de ene stad naar de andere. I

         k stop bij het station. Ik ben een ______________________________

 

9.      Mensen die trouwen, geven aan elkaar een gouden ______________________

 

10. Ik ben een beest. Ik heb geen poten. Ik moet dus altijd kruipen. Ik ben een ____________

 

11. Noem iets dat je bij het afwassen niet mag laten vallen. Want dan is het stuk.___________

 

12. Welk spel speel jij het liefste? _________________________________

 

13. Welke tafel vind jij het moeilijkste om te kennen? ______________________________

 

14. Hoe lang duurt de krokusvakantie? ___________________________________

 

15. Wat gebeurt er op 21 maart? ______________________________________________

 

16. Gebeurt het wel eens dat papa of mama voor jou voorlezen? ____________________

 

17. Lees jij wel eens voor voor je broertje of zusje? ________________________________

 

18. Heb jij al een spaarpotje met  centen en euro’s? _______________________________

 

19. Met welk van de kinderen van onze klas speel jij het liefste? ______________________

 

20. Welk kind van de school vind jij het vervelendste kind? __________________________

 

21. Schrijf een woord dat je altijd met hoofdletter MOET schrijven! ____________________

 

22. Welk van de dingen die we in de klas doen, vind jij het minst fijn? ___________________

 

23. Welk van de dingen, die wij in de klas doen, vind jij het leukste? ____________________

 

24. Morgen gaan we turnen. Heb jij er zin in? _____________________________

 

25. Schrijf nu een moeilijk woord, dat je toch zonder fouten kunt schrijven: ________________

 

 

 

terug