u of uu 

terug


Een oefening van de virtuele klas.

1. Het str van mijn fiets staat scheef.

2. De bs is te laat.

3. Die cd is wel erg dr !

4. Ik hang een poster aan de mr.

5. Jan krijgt een ks van zijn mama.

6. Dat varkentje heeft een krl in zijn staart.

7. Ik maak een groot vr op die open plek.

8. Hij heeft pijn aan de rg.

9. Wat smaakt dat zr !

10. Ik kan niet slapen! Ik hoor een mg in de kamer !

11. Het is zes r.

12. Dit is een erg onveilige brt.

13.Hij maakt een ht van stro.

14. Ik lust chocolade het liefst pr.

15. Werken aan de brg!

16. Haal wat water uit die pt.

17. De kar staat in de schr.

18. Maak een ls in dat stuk touw.

19. Hij is mijn br.

20. Mijn zs heeft examens.